2015 Inkomensongelijkheid en vermogensongelijkheid

Bij veel beleidsmakers en politici bestaat het beeld dat de inkomensverdeling in Nederland relatief gelijkmatig is. Uit een recente studie van het Amsterdamse Instituut voor Arbeidsstudies (AIAS) van de Universiteit van Amsterdam naar inkomensongelijkheid tussen 1977 en 2011 komt een ander beeld naar voren.

De kloof tussen arm en rijk blijkt in Nederland de laatste decennia een stuk sneller gegroeid te zijn dan gedacht.

Inkomensongelijkheid

De onderkant van de inkomenspiramide, de 10 procent minst verdienende huishoudens, is er sinds 1977 in koopkracht 30 procent op achteruitgegaan, terwijl alle inkomensgroepen daarboven er juist op vooruitgingen. Uit de studie blijkt dat de armste 10 procent van de huishoudens ook van 1990 tot en met 2011 nog 10 procent aan reëel inkomen heeft ingeboet, bovenop de 20 procent achteruitgang in de jaren daarvoor. Die was vooral het gevolg van de crisis begin jaren tachtig. Huishoudens in de hogere groepen zagen hun reële inkomen over de periode 1977-2011 wel stijgen, van 6 procent voor de op een na armste inkomensgroep tot 23 procent voor de rijkste groep.
In 1977 verdiende de rijkste 10 procent in de inkomenspiramide 5,1 keer zo veel als de onderste 10 procent van de huishoudens, in 2011 was de kloof gegroeid naar 8,2 keer zo veel. De kloof groeide het snelst in de tweede helft van de jaren tachtig (van factor 5 naar 7), toen het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen werden bevroren na de crisis in de eerste helft van het decennium.

Vermogensongelijkheid

De vermogensongelijkheid in Nederland is enorm. Dit is een vaak vergeten of bewust weggemoffeld gegeven.

De onderste 60% van de huishoudens bezit 1% procent van het totale vermogen in Nederland. De rijkste 10% beschikt over meer dan de helft van het vermogen. De bovenste 2% bezit een derde van het totale vermogen.

Bron: http://www.socialealliantie.nl/index.php/achtergronden/ongelijkheid-en-armoede/kloof-tussen-arm-en-rijk-gegroeid